dinsdag 4 februari 2014

Genesis volgens de natuurkunde

In den beginne bevond zich God in het middelpunt van het Niets. Het Niets was oneindig, zijn middelpunt was overal en zijn omtrek nergens.

Dit was oorzaak van een oneindige orde, en God sprak de wens uit dat Hij Zijn uitdrukking zou vinden in Chaos, wetmatig zoekende naar Orde, en de Orde zou weer tot Chaos keren, en de Chaos weer tot Orde.

En zo geschiedde het, dat God Zichzelve uitdijde in het Hem omsluitende Niets, dat tegelijk ook door Hem werd omsloten, in één reusachtige klap die alle klappen daarna overtrof. En de eerste dag was er Chaos.

De tweede dag raakten de stof en de krachten welke tot die dag in God verborgen waren, in een zoekende beweging, alsof zij zichzelve tot hun Oorsprong wilden herstellen. Dit was de Wil van God, dezelfde Wil, die Zichzelve de vorige dag in hen had uitgedrukt.

De derde dag splitste God Zijn stof en krachten op in polen die elkander afstoten en aantrekken, aldus vormende de eerste stap op weg naar de Orde, weerkerend naar de Chaos, en de Chaos, weerkerend naar de Orde.

De vierde dag vormden zich in Gods uitdrukking deeltjes, ontelbaar in aantal, die onder invloed van aantrekkende en afstotende krachten zich met elkander verbonden of uit elkander gingen.

De vijfde dag ontstond op vele plaatsen in Gods uitdrukking Chaos die zich uitte in enorme klappen welke ontstonden na aantrekking van vele deeltjes en samenklonteringen van deeltjes. En na de klappen ontstond wederom Orde, en alom was straling van krachtige golven en ballen van reusachtig heet vuur.

Aldus openbaarde Gods grootheid zich aan Hemzelf, en zag God hoe Hij was uitgedrukt. En hij zag, dat het goed was. Maar buiten Zichzelve was er niemand die Zijn grootheid en Deszelfs uitdrukking kon waarnemen. Voor het ontstaan van ooggetuigen, die delen waren van Gods uitdrukking, maar desondanks deze uitdrukking ook konden waarnemen en er zich van bewust konden zijn, waren de zesde en de zevende dag nodig.

De zesde dag had Gods uitdrukking gedurende era's van miljarden en miljarden zonsomwentelingen de gelegenheid gehad in ontelbare cycli van Chaos naar Orde, op vele samenklonteringen van stof, zich tot zichzelf voortplantende klonteringen te ontwikkelen, zo groot was de Orde op die klonteringen geworden. Alles verliep geheel volgens Gods Wil, die in de samenklonteringen aanwezig was als Zijn uitdrukking. De zichzelf voortplantende samenklonteringen gebruikten de krachten en stoffen om hen heen om zichzelve in stand te houden tot hun ontbinding na hun voortplanting.

De zevende dag geschiedde het, dat God Zijn eigen uitdrukking kon waarnemen in een samenklontering die zichzelve kon kennen, zoals God Zichzelve kende. Ook in hem, de mens, en op ander samenklonteringen, die de mens planeten noemde, vond God Zijn uitdrukking van elkaar aantrekkende en afstotende krachten. En God zag wederom, dat het goed was.

De mens echter bevatte weliswaar God, maar was zelf geen God doch onderdeel van Zijn uitdrukking, en ondervond de krachten van afstoting en aantrekking. Geheel zelfstandig, als goden, zocht hij naar harmonie tussen deze krachten en noemde dat "goed". Gebrek aan evenwicht tussen deze krachten noemde hij "kwaad". Maar omdat de mens weliswaar als goden handelt, maar zelf geen God is, verloopt deze zoektocht naar Orde niet zoals God het Zelf gedaan zou hebben, hoewel de zoektocht van de mens wel Gods Wil en uitdrukking is.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten