zondag 27 januari 2013

Twee kosmologische anomalieën

Wie zoals ik regelmatig populair-wetenschappelijke artikelen en boeken leest over kosmologie, kan zich verwonderen over twee vragen, waarop nergens antwoord gegeven wordt. Het zijn tegenstrijdigheden die ik als leek zie, maar die in die boeken en artikelen niet als tegenstrijdig worden gezien, misschien doordat ik dingen verkeerd zie of niet genoeg van het onderwerp weet, of een denkfout maak.

De eerste is: we kunnen ongeveer 10 miljard lichtjaar de ruimte in "kijken", d.w.z. we zien objecten zoals sterrenstelsels tot 10 miljard lichtjaar van ons vandaan. Er wordt gezegd en geschreven, dat het heelal ongeveer 13,5 miljard jaar oud is. De waarneming van die sterrenstelsels vindt plaats in het nu, d.w.z. 10 miljard jaar later dan toen het licht daarvandaan vertrok.
Er wordt gezegd en geschreven, dat we dus ook het heelal kunnen waarnemen toen het veel jonger was, en veel kleiner dan nu, want in die 10 miljard jaar heeft het zich tot zijn huidige omvang uitgebreid. Maar wat zie ik in werkelijkheid? Dat "kleinere" heelal van toen is verspreid over de totale hemelkoepel, die de hele aarde omringt. Je zou dus zeggen dat het heelal van toen juist veel groter was dan nu, anders zouden we een kleine opeenhoping van sterrenstelsels hebben gezien op een bepaalde plek aan de hemel, maar nee, alle sterrenstelsels, ongeacht hoe oud ze zijn of hoe ver ze van ons vandaan staan, zijn willekeurig over de hele hemelbol verspreid.

De tweede is: hoe verder sterrenstelsels van ons vandaan staan, des te sneller zien wij ze van ons af bewegen. Dat weten we dankzij de roodverschuiving in hun licht, een verschijnsel vergelijkbaar met het Doppler-effect bij geluidsgolven. Dit verschijnsel, en het ontbreken van grote hoeveelheden materie in het heelal  om het met zwaartekracht bijeen te houden, heeft de geleerden ertoe geleid aan te nemen dat het heelal blijft uitdijen tot in de eeuwigheid.

Dan denk ik: Wij zien niet wat er is, maar wat er was. 10 miljard jaar geleden hadden die sterrenstelsels die snelheid, van ons af. Echter, dichterbij staande stelsels bewegen langzamer van ons af: hoe dichterbij, hoe korter geleden het licht ervandaan vertrok, en ook hoe langzamer het sterrenstelsel zich van ons af beweegt. In de tijd gezien wil dat juist zeggen, dat het heelal naarmate de tijd vordert, minder snel uitdijt, dus precies het tegenovergestelde van wat de geleerden aannemen.

Misschien zijn dit wel anomalieën van de kosmos, van de oneindigheid, zoals er ook anomalieën zijn in de wereld van de kwantumdeeltjes. Deze waarnemingen en hun conclusies zijn ook gebaseerd op enkele aannames die ook te bestrijden zijn, maar om het allemaal niet ingewikkelder te maken, zijn er maar weinig geleerden die zich aan die strijd wagen. Zoals de roodverschuiving: misschien verandert die wel in de loop van de tijd, tijdens de onvoorstelbaar lange reis van het licht door het heelal. Of de zwaartekracht, wie zegt dat de zwaartekracht 10 miljard jaar geleden hetzelfde was als nu? Of de afstandsbepaling, en nog enkele grootheden.

Zo was de stand van zaken al in de tachtiger jaren. Wat er nadien in de kosmologie is geproduceerd, zoals de snarentheorie en de uitwerkingen daarvan, zie ik als wiskundig onderbouwde speculatie en fabulatie (zoals reizen in de tijd, en snelheden boven de lichtsnelheid, wat hetzelfde is, en het bestaan van meerdere heelallen). Toch moeten we volhouden.

Voorlopig houd ik het erop, dat de kosmos een bol is waarvan het middelpunt overal, en de omtrek nergens is, een wijsheid die een Middeleeuwse monnik ooit over het wezen van God heeft opgeschreven, en die nog steeds geldt voor het heelal als totaliteit.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten