donderdag 28 maart 2013

Is Nederland een quasi-monarchie?

Volgens de klassieke staatsleer, o.a. beschreven door Plato, Machiavelli, Hugo de Groot, Hobbes, en Spinoza, zijn er drie staatsvormen, elk met hun eigen onderverdelingen: de monarchie, de oligarchie, en de democratie. De monarchie is een staatsvorm waarin een vorst of hoge edelman of -vrouw het voor het zeggen heeft. Oorspronkelijk was het idee dat de vorst zijn volk beschermde tegen vijanden van buitenaf en de voorwaarden schiep waardoor het volk in vrede en welzijn kon leven. Daarvoor mocht de vorst belasting vragen en gehoorzaamheid aan de wetten die hij opstelde. Dat deed hij samen met adviseurs, maar de vorst was verantwoordelijkheid verschuldigd aan het volk, dat volgens de heersende ideeën het recht had om hem af te zetten of te bestraffen (meestal door terechtstelling) en door een andere vorst te vervangen. Een aantal vorstendommen bestonden dank zij deze grondregel tot in de zestiende eeuw (bv. Bourgondië). In Duitsland had je een tussenvorm: veel kleine vorstendommen, die samen een "keurvorst" kozen die boven hen stond. Bij voorkeur was dat een vorst met weinig macht.

Echter, de vorsten waren degenen die beschikten over machtsmiddelen zoals (belasting)geld en leger, en het duurde niet lang of de absolutistische monarchie ontstond. Het schoolvoorbeeld hiervan was natuurlijk Lodewijk de Veertiende. (De Staat, dat ben ik). Waren de vorsten eerst nog "bij de gratie van het volk", vanaf die tijd waren ze "bij de gratie Gods", dat wil zeggen dat ze alleen aan God verantwoording schuldig waren (zoals onze koning nog steeds quasi) . Zij regeerden absolutistisch, d.w.z. dat ze zich in hun bestuur van geen wet of regel wat aan hoefden te trekken. Hun naaste medewerkers waren hun leven niet zeker: deed de vorst iets op hun advies en dat advies bleek verkeerd uit te pakken, dan had de vorst gefaald en kon het hoofd van de adviseur eraf.

Hier en daar ontstond verzet tegen deze absolute monarchie, een van die plaatsen was de Republiek der Verenigde Nederlanden. Daar ontstond een oligarchie, de tweede klassieke staatsvorm. De Republiek was bij machte om in verzet te gaan doordat zij ver weg van Spanje was, totaal niets met Spanje had, veel geld verdiende waar de koning van Spanje niet bij kon, en met dat geld tegen Spanje ten strijde kon trekken, onder aanvoering nota bene van de stadhouder, d.w.z. de functionaris die de koning moest vervangen bij diens afwezigheid. Deze stadhouder was zelf geen vorst, in elk geval niet van de Nederlanden, maar legeraanvoerder in dienst van de Staten-Generaal of van een of meer van de provinciën. Een oligarchie wordt bestuurd "door enkelen", niet door "één". (Grieks monos = één, oligos = "weinig, enkele"). Een vorm van oligarchie is de aristocratie, d.w.z. een bestuur door "de besten" (Grieks: aristos = "beste"). Bij aristocratie denk je aan "de adel, de elite", maar voorbeelden van een staat die door "de besten" wordt bestuurd, zijn er niet. De "besten" zijn hoogstens adviseurs. In de Nederlanden waren de bestuurders de regenten, d.w.z. de bestuurders van de steden en het platteland, die een vergadering hadden in Den Haag, waar ze bijeenkwamen om het bestuur van de republiek te regelen. De functies met feitelijk de meeste macht waren de raadpensionaris en de landsadvocaat van de Staten van Holland. Het sprak haast vanzelf, dat er een machtsstrijd onstond tussen deze man en de stadhouder, de prins van Oranje. Oldenbarneveldt werd onthoofd en de gebroeders De Witt gelyncht (Johan de Witt was destijds - op de stadhouder na, die tevens koning van Engeland was - de rijkste man van de Republiek en werd "de onderkoning van Holland" genoemd). De Oranjes wonnen uiteindelijk na de val van Napoleon deze strijd , o.a. omdat zij van het begin af aan (Maurits bekeerde zich plotseling tot de orthodox-calvinistische kerk) de godsdienst van het volk hadden gekozen, waardoor zij ook de dominees achter zich kregen, die in een tijd van wijdverbreid analfabetisme de voornaamste informatiebronnen van het volk waren. De hoogopgeleide regenten waren godsdienstig veel gematigder, en zorgden voor het tolerante klimaat waarin hugenoten, Joden, koop- en ambachtslieden en intellectuelen die elders vervolgd werden, hier een veilig heenkomen vonden. De Oranjes wisselden van tolerantie en godsdienstige gezindheid alnaargelang het hun het beste uitkwam.

Later werden deze rollen omgedraaid: niet de regenten, maar de Oranjes en hun vrienden werden vanaf stadhouder Willem III de corrupte rijke elite, en een groot deel van de dominees werd om die reden republikeins, Willem IV maakte zichzelf zelfs erfstadhouder. Dat was in de achttiende eeuw. Stadhouder Willem Frederik, de zoon van Willem IV (hieraan wordt getwijfeld), werd door de gezamenlijke Europese vorsten op het congres van Wenen op de Nederlandse troon gehesen, omdat deze vorsten een republiek natuurlijk helemaal niet zagen zitten, temeer, daar voordat Napoleon de Nederlanden binnentrok, hier korte tijd een Fransgezinde Bataafse Republiek had bestaan. Zo was de Republiek dus weer terug bij af, Willem regeerde als absoluut vorst en kostte de Nederlandse staatskas (die hij zelf beheerde) een smak geld, vooral door zijn oorlogje tegen België. Hoe gek het ook klinkt, Napoleon was besmet geraakt door de democratie-bacterie dank zij de Franse Revolutie, en had een effectieve bestuurs-bureaucratie ingevoerd, die Willem heel wat werk bespaarde.

In deze bestuurs-bureaucratie ontstond de derde bestuursvorm in de Nederlanden, namelijk de democratie. Na de afscheiding van België in 1830 moest Willem toestaan, dat "zijn" ministers (die de wetten mede-ondertekenden, de belangrijkste handtekening was die van de koning) strafrechtelijk vervolgbaar zouden zijn bij schade die wetten konden toebrengen. Dat was de eerste inperking van de koninklijke almacht, ministers zouden nu extra moeten nadenken of zij hun handtekening wel zouden zetten. Dit werd overgenomen in de grondwetten daarna, waarbij de "ministers verantwoordelijk zijn en de koning onschendbaar".

Een dergelijke bepaling houdt dus in, dat de koning van alles en nog wat kan besluiten of in het openbaar kan verkondigen, maar dat niet hij, maar de ministers verantwoordelijk zijn, en de koning niets kan worden verweten. Deze situatie wordt sinds de invoering van de volksvertegenwoordiging en het kiesrecht als volgt uitgelegd (maar deze uitleg is dus niet oorspronkelijk): de koning moet zijn mond houden over maatschappelijk en politiek-gevoelige onderwerpen, want daar gaat de minister over. Als de koning toch dat soort dingen zegt, of dingen doet die niet netjes worden geacht, dan moet in de tweede kamer meteen de minister ter verantwoording worden geroepen.

Een andere uitleg kan zijn: laat de koning zeggen en doen wat hij wil (binnen de wet en het betamelijke), daar heeft hij het recht toe, want het heeft toch geen bestuursrechtelijke gevolgen.

Dat heeft het ook niet, maar het kan wel tot gevolg hebben, dat ministerieel beleid in het buitenland wordt doorkruist (Juliana met haar pacifistische redevoeringen in de Verenigde Naties). Het buitenland weet niets van hoe Nederland staatsrechtelijk in elkaar zit, en kent de koning een representatieve rol toe. Wat de koning daar zegt, of hoe koninklijke woorden in het buitenland worden opgevangen, raakt aan de verantwoordelijkheid van de ministers. Omdat de koning onschendbaar is, zullen ministers dus in het ergste geval steeds hun ontslag indienen als zij hun beleid op deze manier door de koning doorkruist zien, en dat willen we natuurlijk niet. Vandaar dat de koningen en koninginnen (vaak met moeite) hun mond maar dichthouden, want hun macht is nu zo ver ingeperkt dat dit hun troon kan kosten: de beide kamers hoeven alleen de grondwet maar te wijzigen.

Ernstiger van aard is de mogelijkheid, dat een koning over de regering heen zich tot het volk kan wenden, als de regering een beleid voert of gaat voeren, dat de vorst niet wenst. Oranje kan zich (nog) verheugen in grote populariteit onder grote delen van de bevolking. Het eerste wat dan gebeurt, is dat het kabinet dan zijn ontslag indient, wat logisch is, en er zullen verkiezingen komen. De koning voert actie voor het door hem voorgestane beleid, en het hele leger (eed van trouw!) of grote delen daarvan kunnen de koning zelfs gaan steunen. Wat voor gevolgen zal dat hebben voor de verkiezingen? Voor de grondwet?

Iedereen met een nuchter verstand zal zeggen, dat het zover nooit zal komen. Of moeten we er toch rekening mee houden? De Oranjes hebben steeds eieren voor hun geld gekozen bij het wederom afstaan van een stukje van hun macht, maar die uiteindelijke macht hebben ze nog steeds, zelfs als ze slechts een ceremonieel koningschap gaan vervullen. Ze blijven de lieveling van een groot deel, zo niet het grootste deel van het volk, en kunnen de rol van populistisch politicus gaan spelen. Daarmee zetten ze wel hun positie op het spel, want dit spel wordt hoog gespeeld, als het ooit gespeeld wordt. De Oranjes hebben in het verleden er blijk van gegeven, graag hoog spel te spelen, tot op het randje van het in gevaar komen van hun positie. Kijk bv. naar stadhouder Willem II, Willem III, en koning Willem I. Daarbij stonden de belangen van Oranje en de belangen van de Nederlanden lijnrecht tegenover elkaar. Zelfs Wilhelmina vond haar ministers een stel middelmatige slappelingen, het parlement idem dito en wilde na de oorlog een niet-democratische staatsvorm. (Het zg. corporatieve staatsbestel, waarin beroepsgroepen en bedrijfstakken als een soort staatsinstellingen de regering adviseren en het parlement niet nodig is of een ondergeschikte rol krijgt - de SER en het inmiddels opgeheven landbouwschap zijn hier nog een uitvloeisel van). Zij meende genoeg macht te hebben dit te kunnen realiseren, en vond dat zij in het landsbelang handelde, maar het was wel háár visie op dat belang, het belang van Oranje stond bij haar hoger, want Oranje was de baas en moest het landsbelang "behoeden". Zij zag zelf niet in hoezeer zij in het belang handelde van haar familie, tegenover de belangen van het volk dat in een democratie zijn eigen bestuur vormt. De belangen van Oranje en de belangen van Nederland waren in haar ogen één. (Tijdens en vlak na de oorlog vonden de meeste Nederlanders dat ook). Dat was haar altijd zo verteld en niemand durfde haar tegen te spreken, wie dat wel deed, viel in ongenade.

Daarom is Nederland wellicht geen echte democratie, maar een quasi-monarchie, verpakt in een parlementair-democratisch bestel, dat ontstaan is uit aanvankelijk de Republiek der Verenigde Nederlanden, en later via de Bataafse Republiek en het Koninkrijk Holland, tot de democratie die wij nu kennen. De crisis zorgt voor grote politieke ontevredenheid, zo blij zijn we nu ook weer niet met onze regeringen, maar de parlementaire democratie opgeven, dat willen de meeste Nederlanders niet. Een tot het volk sprekende koning zal zeker bij veel Nederlanders weerklank vinden, ook als het om politiek beleid gaat. Wat politici als Rutte, Samsom, Pechtold enz. daar tegenin brengen, zal hen niet raken, dat is bij voorbaat politiek geklets. De spreuk van Oranje luidt: "Je maintiendrai" (Ik zal handhaven), en het is maar de vraag of zij dat laten gelden voor het belang van de Nederlanders, of voor het belang van de Oranjes. De enige belemmeringen voor de Oranjes om over de hoofden van de regering zich tot het volk te wenden teneinde zo hun positie te behouden, zijn (a) dat zij geen steun meer hebben van andere Europese vorsten die hen te hulp kunnen snellen met een leger, en (b) dat zij zich moeten afvragen of het Nederlandse leger ondanks de eed van trouw, zich voor hun koets laat spannen. Daarom schat ik in, dat het zover niet zal komen, want de Oranjes kunnen ook goed eieren voor hun geld kiezen. Beter bemind door het volk op de troon, dan veroorzaken van roerselen met onzekere afloop. Alleen in tijden van crisis weet je het nooit met een onvoorspelbare vorst, die totnogtoe slechts heeft blijk gegeven van grote interesse in sport, uniformen en water-management. En niet te vergeten van eigenwijsheid, ook in de keuze van een echtgenote en het verdedigen van die keuze door te citeren uit de verkeerde documenten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten