donderdag 18 april 2013

Nog even iets over Spinoza, de zogenaamde atheïst

Spinoza redeneerde: met godsdienst moet je niet beginnen met de schepping en van daaruit een God concluderen, maar andersom. Hij redeneerde aldus (in vereenvoudigde termen):
1. Alles wat er is, en alles wat er gebeurt, komt voort uit God.
2. Dus ook rampen, ziekten, misdaden enz., en niet alleen de mooie bloemen en prachtige dieren en de schitterende sterrenhemel, of de liefde, komen voort uit God.
3. Dat is zo, omdat er niets anders is dan de wereld en het universum waarin wij mensen ons bevinden. Er is gewoon niets anders, hier moeten we het mee doen. Gode zij dank.

Latere ontdekkingen in de evolutieleer hebben deze woorden bevestigd. Alle neigingen in de mens zijn direct te verklaren uit dezelfde soort neigingen bij hogere zoogdieren, met name mensapen, op één eigenschap na, die is alleen op indirecte wijze uit de evolutieleer te verklaren. Die ene eigenschap is het onderscheid maken tussen "goed" en "kwaad".

Een aantal traditionele godsdiensten verbinden dat onderscheid direct met God. God is het goede en uit de mens komt het kwade voort, wordt er gezegd en geschreven. Dat is dus omgekeerd redeneren, namelijk vanuit de schepping, en niet vanuit God. Je kunt het ook eenvoudig weerleggen door te vragen: "als uit God het goede voortkomt en uit de mens het kwade, hoe kan het dan dat God de mens geschapen heeft, een wezen dat ongehoorzaam was aan Hem en het kwade wilde?" Wat goed is en wat kwaad is, daarover denken mensen ook verschillend.  De natuur, d.w.z de schepping, denkt niet, en zeker niet op verschillende manieren.

De neigingen tot genegenheid, tot agressie, angst, begeerte enz. zijn allemaal eigenschappen die hogere diersoorten ook hebben. Toen het wezen "mens" zich ontwikkelde, verkreeg dit wezen een evolutionaire voorsprong op andere soorten hominiden (mens-achtigen) en bleef er uiteindelijk alleen de homo sapiens over. De eigenschap die dit veroorzaakte, was verbeeldingskracht. De homo sapiens "leerde" zich situaties voor te stellen zonder dat die situaties daadwerkelijk aanwezig waren. Een vogel bv. bouwt een nest, elke soort steeds op dezelfde manier. De takjes verzamelende merel "denkt" daarbij niet aan het doel waarom hij dat takje oppakt en meeneemt naar de nestplaats, hij "verheugt zich" niet op het mooie nest en op het komende kroost erin. Als je tegen de hond zegt: "brokjes" "denkt" de hond dat die er meteen aankomen, "vanavond brokjes" begrijpt hij niet.

Het zich voorstellen van niet-aanwezige situaties gebeurde mogelijk via een proces, maar het kan ook een zogenaamde "sprong in de evolutie" zijn geweest. Het was het begin van het abstract denken en de grondslag voor planning. Het bood een zee van mogelijkheden: je kon gaan liegen en bedriegen om concurrenten uit te schakelen, je kon bang worden van dingen die er niet waren of er niet zouden komen, je kon slimme jachtmethoden gaan gebruiken zoals het opdrijven van grote dieren zodat die in een ravijn zouden vallen en je ze niet met gevaar voor eigen leven hoefde te doden, enzovoort. Mensen deden niet alles meer op dezelfde wijze, zoals andere dieren, maar hun methoden gingen verschillen, en de beste methode won. En er kwamen steeds andere, betere methoden. Het onderscheid tussen goed en kwaad werd ook zo geboren. Iets was "goed", "prima", "perfect", "kon beter" "waardeloos", "kan ermee door" enz., allemaal bewust en precies geformuleerd en geleerd. Deze criteria werden ook toegepast in de rechtspraak die binnen het stamverband ontstond, en wie kon de rechtspraak beter legitimeren dan God of de goden? Dieren maken dit soort onderscheiden niet of slechts heel rudimentair, en kennen geen rechtspraak, maar pure hiërarchie (pik- of bijt-orde) op basis van kracht, snelheid en alertheid.

Bij hogere diersoorten en ook bij mensapen zie je ook het verschijnsel "empathie" optreden: het vermogen om lijden of blijdschap te zien, en te treuren bij de dood van een soortgenoot. Door het voorstellingsvermogen, de verbeeldingskracht, werd deze mogelijkheid sterk verdiept, en ook de mogelijkheid om anderen met opzet leed aan te doen of te doden, zonder dat dit voor zelfverdediging of voortbestaan van zichzelf of gezin noodzakelijk was.

Spinoza zegt: goed en kwaad zijn alleen te onderscheiden aan de hand van maatstaven, waarom iets goed of beter is, en waarom iets kwaad of slechter is. God legt geen maatstaven aan, want alles wat Hij doet of gedaan heeft, kan niet beter. Als beter mogelijk was geweest, dan was dat er, maar dat is er dus niet. Dus God heeft dit zo gewild. Wij mensen moeten met onze verbeeldingskracht datgene doen, waarvan "de groep" voordeel heeft, en haar in dienst stellen van "de groep". Met "de groep" wordt hier bedoeld de voortzetting van de kudde, de roedel, of de apengroep, namelijk de stam, het dorp, de groot-familie. De stam is bij mensen nog steeds het product van een combinatie van voortplantingslijnen en van opname van vreemden alnaargelang die vreemden van nut kunnen zijn voor de groep.Vreemden die dat niet zijn, worden gedood of verjaagd, en ook eigen stamleden die zich misdragen, worden verjaagd, streng gestraft of gedood. Overal waar familiebanden minder belangrijk zijn geworden en er geen sprake meer is van stamverbanden maar van dorpsgemeenschappen en sociale netwerken over beroepsgroepen en vrienden en kennissen, zie je toch dit oerpatroon steeds weer opduiken waar mensen in organisaties samenwerken zoals politieke partijen, bedrijven, instituten enz.

Zo ontstaan de maatstaven (criteria) waarom iets "goed" is of "kwaad". Denk ook aan de voorschriften over wat "koosjer" of "halal" is, en die aan direct bevel van God worden toegeschreven. Binnen de stammen ontstaan dit soort voorschriften, en vele ervan zijn waarneembaar schadelijk, maar veel ook niet-waarneembaar schadelijk. Dat moorden en stelen slecht zijn, is duidelijk, het schaadt de stam. Ook het zomaar zich voortplanten met willekeurig welke partners is schadelijk. Naast eten en drinken (waarvoor strenge goed- en kwaadregels bestaan) is seks een van de sterkste aandriften van de mens, en omdat hierbij anderen in de stam direct betrokken zijn, bestaan hiervoor strenge tot zeer strenge criteria. De niet-zichtbaar schadelijke voorschriften hebben grotendeels te maken met weer die verbeeldingskracht, en/of komen mogelijk voort uit een periode van vóórdat de godsdienst was gesticht. Et is bv. geen reden aan te nemen waarom het niet-besneden zijn schadelijk zou zijn voor de stam, of het eten van varkensvlees of andere verboden diersoorten, of waarom zuivelproducten niet in één keuken verwerkt mogen worden waarin ook de vleesproducten worden bereid, maar men kan zich voorstellen dat dit in eerdere perioden wel gevaar voor de gezondheid zou kunnen opleveren.

Zo zien we hoe de mens er zelfs toe komt om zijn verbeeldingskracht aan te wenden niet alleen voor het onderscheid tussen goed en kwaad, maar ook voor het verklaren van dingen die hij met zijn verbeeldingskracht en inzicht in oorzaak-gevolgketens niet kan verklaren. De godsdienst bekleedt de mens met ingebeelde macht. Hij kan zich, eenmaal een godsdienst aangenomen hebbende, niet voorstellen dat er dingen in de wereld zijn die onverklaarbaar zijn. Alles is via de godsdienst verklaarbaar. Tegelijk worden "goed" en "kwaad" beschreven in door God geleide boeken. God is "Iemand" zoals wij, we kunnen met Hem communiceren, Hij beloont en straft, Hij is een vergevingsgezinde vader, één en al liefde, een jaloerse godheid, een commanderende leger-aanvoerder en een feilloze scherprechter, allemaal alnaargelang de stam de criteria aanlegt van "goed en "kwaad" en tegelijk aanneemt dat God deze criteria heeft geformuleerd. Als God een menselijke hand leidt om Zijn openbaring te schrijven, waarom zou Hij dan niet een menselijke hand leiden bij het volbrengen van een doodvonnis?

Spinoza doet daar niet aan mee, reden waarom hij verketterd is en zijn boeken pas na zijn dood verschenen. Hij leefde zoals hij dacht dat dat het beste paste voor de mens in de natuur: namelijk sober, menslievend, niet aanstootgevend, en opkomend voor het rechtvaardige. Hij weigerde diverse goedbetaalde  hoogleraarsposten, omdat hij wel voorzag dat zijn zienswijzen op problemen zouden stuiten bij zijn broodheer, maar ook omdat hij geen behoefte had aan roem en rijkdom. Deze posten werden hem aangeboden omdat hij een uitgebreide vriendenkring had, en een deel van de adellijke elite onder de indruk was van zijn filosofie, die ze kenden uit brieven en handschriften, niet uit publicaties. Hoewel hij het niet eens was met de godsdiensten waarvan hij lidmaat was geweest, bekritiseerde hij die niet tijdens zijn leven, deze kritiek bleef verborgen in zijn geschriften tot na zijn dood. Hij voorzag in zijn levensonderhoud met het slijpen van lenzen.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten